Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW2238

Datum uitspraak2006-04-12
Datum gepubliceerd2006-04-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200601180/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 23 december 2005 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkenshouderij op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 2 januari 2006 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200601180/2. Datum uitspraak: 12 april 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekers], allen wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 23 december 2005 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkenshouderij op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 2 januari 2006 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 6 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 februari 2006, beroep ingesteld. Bij brief van dezelfde datum, bij de Raad van State ingekomen op 13 februari 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 maart 2006, waar van verzoekers [verzoeker] in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door P.W.J.M. Corvers, drs. S.M. Stellinga en ing. G.A.M. van Dooren, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. 2.3.    De bij het bestreden besluit verleende vergunning voorziet onder meer in de oprichting van een nieuwe stal voor het houden van 2.160 vleesvarkens. Gebleken is dat de voor deze stal benodigde bouwvergunning nog niet is aangevraagd dan wel verleend. Zolang geen bouwvergunning is verleend, treedt de bij het bestreden besluit verleende vergunning op grond van artikel 20.8 van de Wet milieubeheer niet in werking. Dit in aanmerking nemende, is er geen onverwijlde spoed die, gelet op de betrokken belangen, vereist dat in afwachting van de behandeling van het geding in de bodemprocedure een voorlopige voorziening wordt getroffen. 2.4.    Gelet hierop wijst de Voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen    w.g. Jansen Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2006 399.